Veel mensen vragen zich af wat er precies met de zonde tegen de Heilige Geest bedoeld wordt.
Ze zijn dan ongerust omdat hier geen vergeving tegen is en bang dat ze misschien zo'n zonde ooit een keer bedreven hebben.
Als we de Bijbel erbij pakken en we lezen de Bijbelteksten die hierover gaan,
(Mat 12:31 en
Marc 3:28-29)
nog eens goed door, dan valt op, dat er niet over zonde tegen de Heilige Geest gesproken wordt, maar over laster.
Bezien we de Griekse brontekst, dan wordt in Matteüs 12:31 het zelfstandig naamwoord "blasphemia" gebruikt en in Marcus 3:29 een vorm van het werkwoord "blasphemio".
U herkent hier wellicht het Engelse woord blaspheme in.
Dit betekent spotten, godslasterlijke taal spreken e.d.
Dit is ook exact de betekenis van de Griekse woorden.
Blasphemia = lastertaal, belastering, spotternij.
Blasphemio = lastertaal spreken, bespotten.
Er wordt dus niet over zonde tegen de Heilige Geest gesproken, maar over bespotting, belediging, laster en smaad ten opzichte van de Heilige Geest.
Natuurlijk is dat een zonde, maar het is goed om te beseffen,
dat het hier niet om een gewone zonde gaat maar om laster en spotternij.
Als we de context zien, waarin Jezus het heeft over de bespotting van de Heilige Geest,
dan merken we twee dingen op:
- Er is zoveel volk op de been dat naar Jezus toekomt,
en Jezus heeft het zo druk met hen om allerlei wonderen te verrichten en demonen uit te drijven,
dat Zijn discipelen om Hem heen Hem voor gek verklaren dat Hij dit allemaal doet
(Marc 3:21).
- De Farizeeën en schriftgeleerden ergerden zich hieraan groen en geel en wilden Hem om die reden in diskrediet brengen.
Daarom zeiden ze dan ook, dat Jezus werkte door de kracht van Beëlzebul, de vorst der demonen,
(Mat 12:24,
Marc 3:22,
Lucas 11:15),
of met andere woorden door Satan zelf, en dat Satan zelf bezit van Hem had genomen.
Beëlzebul is van Aramese oorsprong en afgeleid van Baäl-Zebul, of wel Heer van het huis,
een Baäl dus, in dit geval de afgod in Ekron.
Het was voor de Israëlieten een belangrijke Baäl,
want koning Achazja, de zoon van koning Achab, vroeg hem om raad
(2 Kon 1:2).
(In 2 Koningen wordt hij echter Baäl-Zebub genoemd in plaats van Baäl-Zebul.)
Deze overtreding vond God zo groot, dat Hij de profeet Elia aan de koning liet zeggen, dat hij zou sterven voor deze grote zonde
(2 Kon 1:3-6).
Dit is de Baäl die genoemd werd door de schriftgeleerden en Farizeeën,
en waarmee ze Jezus wilden treiteren en uit zijn tent lokken.
De Israëlieten hadden God door de jaren heen al heel vaak gekrenkt met het aanbidden van allerlei Baäls.
De directe aanleiding van de opmerkingen die er in de richting van Jezus gemaakt werden
was een genezing en een demon-uitdrijving die Hij zojuist had gedaan
(Mat 12:22).
Jezus deed dit echter door de Heilige Geest, de Geest van God,
waarmede Hij gezalfd was, voordat Hij aan Zijn bediening begon
(Mat 3:16).
Het komt er dus op neer, dat er niet alleen de spot gedreven werd met Jezus
door Hem, die demonen uitdreef ervan beschuldigden, dat Hijzelf bezeten was door de vorst der demonen,
Satan zelf, de Baäl van Ekron,
maar dat er ook met de Heilige Geest zwaar de spot werd gedreven.
Die werd uitgescholden voor de afgod Baäl en voor Satan zelf, de vorst van alle demonen.
Een grotere belediging is niet voor te stellen.
Dit is dan ook de laster en spotternij die Jezus hier bedoelt, en waarvoor geen vergeving is.
De Farizeeën en schriftgeleerden maakten zich hieraan schuldig.
Indien we dus bewust de spot drijven met de Heilige Geest, door Hem bijvoorbeeld voor een onreine geest, voor Satan, voor een Baäl uit te maken,
dan is daar geen vergeving voor
(Marc 3:29-30)
en dan wordt deze daad meegewogen in het oordeel van God
(Hebr 10:31).
(Peter Ju)
|